Column
Column: Flutargument

Minke Weeda is directeur van Rotown Rotterdam en showcasefestival Left of the Dial én ook columnist voor Heaven.
Als je met Britse muzikanten praat die weleens in Nederland hebben gespeeld, komt het gesprek vroeg of laat op subsidies.
Het begint altijd met hoeveel beter artiesten hier bij podia en festivals worden behandeld in vergelijking met hun thuisland. In Nederland krijgen ze bijvoorbeeld wel netjes te eten en te drinken en zijn er technici aanwezig die écht weten wat ze doen.
Da’s helemaal waar en ik ben ook nog steeds elke dag blij dat we voorlopig nog een subsidiestelsel hebben dat ervoor zorgt dat we dat allemaal kunnen bieden.
Maar ja, na de dertigste keer gaat zo’n gesprek ook een beetje vervelen, dus tegenwoordig werp ik altijd tegen dat het allemaal leuk en aardig is dat muzikanten het hier zo goed hebben, maar dat het niet wil zeggen dat er daarmee ook betere bands uit Nederland komen. Vervolgens vraag ik of ze een paar legendarische Nederlandse bands kunnen noemen.
Dan blijft het vrijwel altijd heel lang stil.
Ik weet heus wel dat dat niet helemaal eerlijk is en dat je Engeland en Nederland om heel veel redenen niet op die manier met elkaar kunt vergelijken. En ik weet ook heel goed dat er hier ontzettend veel verschrikkelijk goeie en tegelijkertijd zwaar onderbetaalde artiesten zijn. Maar ik praat liever over muziek dan over subsidies en dan helpt dit enorm.
Een tijdje terug raakte ik door die truc met een Engelse muzikant in een discussie verwikkeld over of je moet lijden om een goeie artiest te zijn, of dat je misschien juist wel veel betere muziek gaat maken als je op allerlei vlakken meer kansen krijgt.
Toen zei hij iets waar ik nog vaak aan moet denken.
Hij bracht het heel voorzichtig, want hij was zich kennelijk bewust van de gevoeligheid van het onderwerp, maar kort door de bocht kwam het hierop neer: Hij maakte een vergelijking met de manier waarop vrouwelijke artiesten nu iets makkelijker speelplekken krijgen, omdat er vaak een vrouwenquotum wordt gehanteerd. De meest fanatieke muzikanten die hij kende waren vroeger altijd vrouwen. Die moesten zo hard knokken om serieus genomen te worden dat ze alles aan deden om te zorgen dat je niet om hen heen kon. Tegenwoordig was dat scherpe randje er een beetje af en hij wist het niet zeker, maar het kon zijn dat het kwam doordat je als vrouw nu makkelijker aan bod komt, omdat programmeurs al dan niet gedwongen vaker vrouwen boeken.
Ik dacht toen heel veel dingen. Bijvoorbeeld: nou en, mogen vrouwen ook een keer?
Tegelijkertijd moest ik ook denken aan de mail die we terugkregen toen we een band afwezen voor Left of the Dial. Of we wel doorhadden dat we met een all female band te maken hadden? Niet ‘ho wacht, onze demo’s waren nog niet gemixt hè?’ of ‘joh, hebben jullie wel goed naar onze nieuwe single geluisterd?’ Echt alleen maar het flutargument dat we ze zouden moeten boeken omdat de band uit vrouwen bestaat.
Goed, één belachelijke mail wil natuurlijk nog niet zeggen dat hij gelijk had. Maar ik kwam er toch niet helemaal uit, dus ik ga het gewoon aan de volgende artiest vragen die over subsidies begint.