Uw ervaring op deze site wordt verbeterd door het gebruik van cookies.
Sta cookies toe Meer informatie ×

Column

Tekst: Ludo Diels
ma 2 juni 2025

Toen de toekomst begon

Column

BBC zond zaterdag Springsteen live uit in 1975 – het was ongepolijst, elektrisch en ronduit ontroerend.

Door Ludo Diels

Opgegroeid ben ik met de doffe zekerheid dat alles wat muzikaal de moeite waard was, zich al voltrokken had toen ik nog in de box lag of zelfs daarvoor. De Stones, McCartney, Rory Gallagher – toen ik ze eindelijk zag, fluisterden oude rotten dat het ooit beter, vuriger, urgenter was geweest. Alsof je als laatgeborene voor altijd mag toekijken naar een feest waarvan de taart allang is aangesneden, of – nog erger – al verorberd.
Ook mijn liefde voor Bruce Springsteen begon in de slagschaduw van andermans herinnering. Mijn eigen eerste keer, midden jaren tachtig, werd prompt overschaduwd door verhalen over een ander concert: Hammersmith Odeon, Londen, 18 november 1975. Daar had het écht plaatsgevonden.
 
In die korte Europese tour ter promotie van Born To Run voltrok zich iets wat de tijdelijkheid oversteeg, zo begreep ik. De show – afgelopen zaterdag in een fraaie registratie op BBC uitgezonden – was slechts het tweede concert dat Springsteen ooit buiten de VS gaf. Twee dagen eerder was zijn Europese vuurdoop in de Rai in Amsterdam. Ook zo’n legendarisch optreden dat meer mensen zagen dan er daadwerkelijk in de Rai pasten.
 
Springsteen was 26. Zijn doorbraakplaat lag drie maanden in de winkel. Hij stond daar in Londen met een wollen muts over zijn krullen, met de schuchtere flair van iemand die niet wist dat hij een icoon in wording was, maar er wel alles voor over had om het te worden. De band – jong, pakdragend, breedgeschouderd – speelde alsof het leven ervan afhing. Max Weinberg achter de drums, Danny Federici op accordeon, bassist Garry W. Tallent, Roy Bittan nog op een Steinway in plaats van zijn latere synthtapijten en de immer charismatische ‘Big Man’ Clarence Clemons in een wit kostuum op saxofoon. Stuk voor stuk characters.
 
Wat opvalt, bijna vijftig jaar later, is hoe open alles nog is. Geen stadiongejoel, geen meebrulrefreinen. Alleen verhalen. Liedjes over jongens die geen heiligen zijn, maar het wel proberen. Over meisjes die dromen van ontsnapping. Over steden die je moet verlaten voordat je erin verdwijnt. Het is theater en jazz en rock tegelijk, gespeeld door een band op oorlogssterkte, die nog niet weet of ze de oorlog kunnen winnen.
Geen routines, geen evangelie. De showman van later – de messiaanse springveer, de spraakzame trooster van de Amerikaanse droom – is hier nog niet geboren.
 
De songs zijn ongewassen, rafelig, fel. In Spirit In The Night sluipt de zweetlucht van New Jersey’s buitenwijken binnen. Jungleland is een film noir op muziek. Kitty’s Back roept muzikaal en thematisch de West Side Story in herinnering. Het zijn straatopera’s in een Amerikaans stadsdecor. De helden zijn nog jongens die willen ontsnappen, niet mannen die moeten duiden. Het gaat nog niet om betekenis, maar om drang. De symboliek moet nog geboren worden. De genese van iets groots is klein begonnen, zo kun je zien.
 
Geen perfectie, maar energie, anarchie, levensdrift. Alsof ze alles gaven omdat ze nog niet wisten of er een volgende keer zou komen.
Opvallend is hoe fris het klinkt. De band is puntiger dan nu, leniger, brutaler. Waar de E Street Band tegenwoordig soms als een goed geoliede rockmachine klinkt, hoor je hier een soulgroep met jazzambitie. Funky, vuig, elastisch. Niets lijkt ingekaderd, niets gescript. Zelfs de bindteksten zijn onzeker, ontwapenend. Met minder mensen (maar nog steeds een grote band) deed hij destijds meer, zo lijkt het, dan tegenwoordig met dat leger aan blazers, achtergrondzangers, extra percussie en een stergitarist als Nils Lofgren eraan toegevoegd.
 
Ik herinner me hoe ik op zestienjarige leeftijd begon mee te doen met het peloton van elitaire fans. Ik wees klasgenoten op The Wild, The Innocent & The E Street Shuffle, citeerde Landau’s ‘I saw rock and roll’s future’ met glunderende betweterigheid. Nostalgie is ook een machtsmiddel. Jij was erbij, de ander te laat.
En toch: soms is een herinnering geen bezit, maar een mogelijkheid. De BBC-uitzending bevestigde niet alleen de legende, maar haalde er het stof af. Geen monument, maar een moment. Een moment van spontane glorie. Springsteen is hier nog geen spreekbuis van een natie, geen arenaheld met retorische kracht. Hij is lid van een band. Gedreven, charmant, verlegen en charismatisch, maar zonder het aura van The Boss.
In de slotnummers – waaronder Rosalita – bouwt de spanning zich op tot een extatische ontlading. Niet omdat de zaal dat verwacht, maar omdat het op dat moment gebeurt. Magie zonder routine.
 
De show is prachtig in beeld gebracht – en ook al vang je nooit helemaal de live-vibe via een televisiescherm, je ziet hier iets kostbaars: een artiest die zichzelf nog moet bewijzen. De legende moet nog geboren worden. Springsteen moet zich nog uitvinden. Je ziet kortom de icoon in wording.
Voor wie Springsteen pas later ontdekte – of zelfs pas onlangs – is dit geen les in nostalgie. Het is geen pleidooi voor vroeger. Integendeel: deze registratie is waardevol omdat er op dat moment nog niets vastlag. Alles moest nog beginnen. En dat, meer dan wat ook, maakt het zo krachtig. En een monument van optimisme. Want wat je ook van de man, de albums en zijn band anno nu vindt, hij staat er toch maar mooi op z’n 75ste, neemt arena’s mee, pakt iedereen in en steekt bovenal nog steeds zijn nek uit voor een waardig en democratisch Land of Hope and Dreams. Blij dat ik het eindelijk meegemaakt heb. Al was het op tv.