Interview
Vjèze Fur - Geen rechte lijn van a naar b
Zo is het ongeveer gegaan: ruim een jaar geleden, in augustus 2024, werd Vjèze Fur (1983) via via gekoppeld aan een producer van begin twintig. De afgelopen jaren had hij natuurlijk wel vaker jonge, talentvolle muzikanten ontmoet, en regelmatig beviel het hem wat ze maakten. Soms rapte hij wat in als gastartiest, soms nam hij zich voor om zijn tanden in een eigen nummer te zetten. Maar meestal vervloog zijn concentratie al snel, of er waren gewoon andere projecten die voorrang eisten – hetzij van hemzelf als onder meer kookboekenschrijver, televisiepresentator, kunstenaar en podcastmaker, hetzij als onderdeel van De Jeugd van Tegenwoordig. Maar ditmaal ging het anders.
Tekst Thomas Heerma van Voss
Elke keer dat hij een nieuwe beat hoorde van die jonge producer, Strayed Saint geheten, raakte hij meer begeesterd. Hij neuriede mee, begon te hummen, te rappen, te zingen. Vjèze Fur besloot een studiootje vlakbij zijn huis te huren. Binnen twee maanden volbracht hij daar iets wat hij nooit eerder had gedaan. Hij nam een soloplaat op. Twintig jaar nadat De Jeugd doorbrak met Watskeburt!?! en Nederland zo kennismaakte met de losbandige stijl van Vjèze Fur (toen nog Vieze Freddie), verschijnt nu zijn debuutalbum Tuinieren.
“Vrij snel nadat ik Saint had ontmoet, voelde ik: let’s go, wij gaan samen een plaat maken. Waar dat gevoel vandaan kwam? I don’t know. Het werkte gewoon goed. Klik. De muziek was een blanco canvas of zoiets, er ontstonden melodieën in mijn hoofd. Dat is voor mij het belangrijkste bij muziek maken: hé, hier zit een melodietje in. Ik neurie wat, ik hoor een woord of twee, drie, vier, er ontstaat een zinnetje en daaromheen vormen zich meer zinnetjes.”
We zitten in Pllek, een restaurant dat zichzelf omschrijft als ‘trendy’ en ‘groen’ – gelegen aan het IJ, in Amsterdam-Noord. Dit is het stadsdeel waar Vjèze Fur grotendeels opgroeide en waar hij alweer jaren woont, met zijn vrouw en hun twee zoontjes. Ogenschijnlijk verward kwam hij zojuist het restaurant binnengelopen, vijfentwintig minuten later dan afgesproken. Hij had slecht geslapen, vertelde hij. Om vier uur ’s ochtends wakker geworden, erna richtingloos door Instagram gescrold – en geen oog meer dichtgedaan. Waren het zenuwen voor de plaat, die op het moment dat wij elkaar spreken nog moet verschijnen? “Nee. Daar lig ik niet wakker van. Ik zou het leuk vinden als die gewaardeerd wordt, maar meer niet. Ik maak al twintig jaar muziek.” Hij bestelt cafeïnevrije cappuccino en tien minuten later ook kamillethee.
“Ik verveel me heel erg snel”, zegt Fur desgevraagd. “Ik denk vrij snel: ik wil weg hier, weg uit een situatie. Ik heb ook een vrij kort lontje. Net als mijn vader vroeger trouwens had, en mijn fantastische zoons hebben het ook. Temperament, ongeduld, noem het hoe je wilt. Basically moet ik gewoon dingen te doen hebben, projecten om me mee bezig te houden, dan gaat het het beste met me. Soms ben ik best jaloers op mensen die heel geordend leven en echt regelmaat in hun dagen hebben. Kunstenaars die werken van negen tot vijf, met vaste tijden op een vaste plek, en dat het dan allemaal werkt. Bij mij zou er op zo’n manier heel weinig uitkomen.”
Oogcontact maakt Vjèze Fur weinig. Terwijl we praten, kijkt hij voortdurend om zich heen. Er vallen geregeld pauzes tussen zijn zinnen. Na een secondenlange stilte zegt hij: “Ik moet me helemaal storten op één project, en daar dan voor gaan. Het was ook lekker random dat ik nu ineens, na al die jaren, een soloplaat wilde maken, maar het werkte. Ik ging er helemaal in op, was veel in de studio, niet alleen met Saint maar ook af en toe met vrienden. Ik schreef vervolgens wat teksten in mijn telefoon, en probeerde radicaal eerlijk te zijn. Veel van die nummers zijn niet in één dag opgenomen, maar zin voor zin, stukje voor stukje, ik bleef in die twee maanden veel pielen.”
Tuinieren bestaat uit tien nummers en is een mengeling van hiphop, indie en elektronica. Het geluid van de plaat is speels en toegankelijk, zoals gebruikelijk bij Fur. Maar wie op de teksten let, hoort ook een kant die in zijn eerdere werk zelden naar voren kwam: de ondertoon van sommige nummers is serieus, soms zelfs licht weemoedig. Zoals in de titeltrack, waarop Fur – ondersteund door een kalme discobeat – zingt hoe hij zichzelf wil onttrekken aan alle dagelijkse prikkels, want hij heeft ‘geen zin in het gezeik’: ‘Soms is het mij te veel gedoe/Dan moet ik echt even weg van al die troep. (…) Leave me alone, als ik met mezelf ben.’ Op het spectrum scoor ik hoog gaat over hemzelf – en het ‘spectrum’ uit de titel is het autismespectrum. Zo’n typische Vjèze Fur-zin, waarin ernst en vervreemding worden gecombineerd: ‘Ik wil dat er tranen komen maar mijn ogen zijn ontstoken.’
“Mijn vrouw vond mij autistisch en toen heb ik dat laten testen”, zegt hij. “De uitkomst van dat onderzoek houd ik voor mezelf. Ik vind sowieso wel dat mensen zo’n diagnose te snel rondstrooien, ik ben niet per se autistisch, maar sommigen denken daar anders over. Mensen hebben mij altijd raar gevonden. Op school al. Prima, prima. Mijn vrouw wil altijd praten. Ik totaal niet. Dat is soms lastig. Het is al twintig jaar soms lastig, we zijn twee keer uit elkaar geweest, echt helemaal klaar, maar gelukkig houden we heel erg van elkaar en daarom kwamen we toch weer samen. Ik vond het vooral een grappig zinnetje, over dat op het spectrum zitten.” Met hoog stemmetje: “Hoe is Freddie dan? O, hij is zeer spectraal.” Met zijn gewone stem: “Dat vind ik dan een grappige zin, en die komt er dan uit als ik muziek maak.”
Hij wekt de indruk dat hij in zijn solonummers andere – meer persoonlijke – thema’s aansnijdt dan hij als onderdeel van De Jeugd van Tegenwoordig doet, waar de meligheid toch geregeld overheerst. “Het is compleet anders om een nummer zelf te vullen dan wanneer twee anderen ook nog een coupletje hebben.” Weer laat hij zijn blik rondgaan door het restaurant, en als ik vraag of hij een observerend iemand is, zegt hij meteen: “Ja, ja, ja, ja. Ja. Heel erg. Ik zie veel om me heen, gekkigheden, details. Soms let ik daar te veel op.” Dan, ineens: “Mijn vader is ruim een jaar geleden ernstig ziek geworden. Een hersenbloeding. Ik zat dus niet in de meest vrolijke tijd toen ik mijn album maakte. En dat kon ik in mijn werk toelaten doordat ik niet met mijn vrienden van De Jeugd was. Ik had tijdens het opnemen vaak een knoop in mijn maag. Die hersenbloeding was ernstig, ik zat daar heel erg mee. Nog steeds wel, maar die knoop is wel weggegaan.”
De hersenbloeding zorgde ervoor dat zijn ouders voor het eerst in decennia niet meer samenleven: zijn vader moest naar een tehuis, in hun woonplaats Zaandam. Af en toe gaat Fur bij hem op bezoek. “Het is heel raar is om over iemand te rouwen die er gewoon nog is. Maar ja, mijn vader is ook niet meer wie hij was en functioneert nog maar half. Dit is allemaal niet letterlijk op mijn album te horen, en dit was zeker niet de enige sfeer tijdens het opnemen, maar het was wel een onderliggend gevoel, en zorgde voor een iets duisterder ondertoon. Dat zie ik nu goed in, misschien beter dan tijdens het maken van de plaat zelf. Toen we met het artwork begonnen…’ De cover van het album toont een donkere hoop aarde waar toch enkele kleurrijke bloemen groeien, met daarnaast Fur als getuige. “Ineens wist ik: eigenlijk gaat mijn album over een soort Dracula die zich dood voelt vanbinnen, maar die toch besluit zaadjes te planten en door te gaan. Iemand die de bloemen alleen ’s nachts kan zien.”
Voor de goede orde: Tuinieren is geen topzwaar album geworden, de melodieën houden vaak iets lichts, en Fur noemt zijn vader of andere persoonlijke sores nergens in de nummers expliciet. “Ik vind liedjes altijd mooier als ze niet te letterlijk zijn of één gevoel communiceren. En ik ben sowieso niet altijd even direct, en in liedjes wil ik geen rechte lijn van a naar b, dat wordt saai.” Hij lacht, zoals hij in dit gesprek geregeld doet, soms zonder dat helemaal duidelijk wordt waarom. Hij noemt het nummer Tuinieren, waarop hij ook de stem van zijn schoonmoeder verwerkte. “Zij is dol op tuinieren, dus heb ik haar geïnterviewd. Ik heb ook nog de kickbokstrainer van Badr Hari geïnterviewd. Het leek me heel tof om eerst mijn schoonmoeder te horen, die in een tuin bezig is met knopjes en bloemetjes verzorgen, en daartegenover dan iemand die streng uitlegt hoe je zo hard mogelijk iemand kan slaan. Maar dat laatste zat al genoeg in mijn tekst. Ik vind het heel vet aan dat nummer dat dat gewoon gaat over een wilde gek die heel geforceerd probeert te relaxen in de tuin.”
Ter voorbereiding van dit interview sprak ik met enkele mensen om Fur heen, die allemaal professioneel met hem te maken hebben gehad en stuk voor stuk hetzelfde zeggen: hij is ongrijpbaar en soms ongeduldig, weet heel goed wat hij wil en kan dat ook laten merken. Muzikant Bastiaan Bosma, die jarenlang met Fur het ontregelende duo Coevorduh vormde, liet weten: “Ik heb veel met hem in de studio gezeten en een van de dingen die hem zo interessant maakt, is dat hij zelf ook niet lijkt te weten hoe serieus hij dingen neemt. Hij doet heel veel op gevoel. Ik kan me hem niet voorstellen als leerling op de rockacademie of de Herman Brood Academie – volgens mij zou hij daar helemaal niet worden toegelaten.” Fur glimlacht bij het horen van die woorden. “Ik denk dat dat klopt. En als ik wel een muziekopleiding had gevolgd, was ik de boel waarschijnlijk snel gaan saboteren. Specifiek bij de Herman Brood Academie denk ik trouwens wel: mensen gaan daarheen omdat ze een succesvol artiestenleven willen hebben en niet omdat ze mooie dingen willen maken, ze willen een formule naar succes vinden. Dat vind ik helemaal niet fijn eraan.”
“En los daarvan”, gaat hij verder, ‘als muziek een geijkt patroon volgt of in een mal zit, betekent het dat iets al duizenden keren is gedaan. Dan is het dus sowieso niet meer boeiend. Als ik muziek maak probeer ik altijd dingen te doen die ik nooit eerder hoorde. Zo is De Jeugd ook ontstaan. Zolang het maar niet saai is, dat is voor mij het belangrijkste – ergens van losbreken. Vrijwel alle muziek die nu verschijnt vind ik extreem saai. Ik kan de radio niet aan hebben staan, nooit. Er zijn zo veel Nederlandse liedjes waarbij ik gewoon denk: dit had net zo goed AI gemaakt kunnen worden. Er is iets van die artiest geplukt, een vleugje van die, alles wordt gehusseld en het is allemaal prima, en dat is het dan. Waarom zou je zoiets maken?”
“Intuïtie is voor mij altijd belangrijk”, zegt hij. “Ik weet vaak vooral heel sterk wat ik niet wil. En dan begin ik gewoon. Vaak als ik een liedje maak, ben ik halverwege aan het struggelen, en als ik daarna doorzet, als er iets is waarmee ik het een nieuwe richting kan geven ofzo, dan weet ik dat het de moeite waard is.” Geconfronteerd met een andere uitspraak van Bosma, die zegt dat hij Fur altijd enigszins onpeilbaar vindt, antwoordt hij: “Ja, dit hoor ik vaak. Ik ben gewoon onpeilbaar. Prima. Ik hoop wel dat ik een goede vriend voor mensen ben, en verder dat niet iedereen me kan lezen… Niet erg.” Dan zegt hij: “Nog even over die toon van mijn album. Ik houd er nooit van als dingen te zwaar worden. Muziek is in dat opzicht net als een maffiafilm. Daar moet ook lichtheid in. Daarin worden al mensen neergeschoten, en als je echt over de situatie nadenkt, wat er met side characters gebeurt wiens vader is neergestoken en dat je dan nog naar een hele film zou moeten kijken, welke implicaties dat heeft… Nou, dan heb ik geen zin meer om naar die film te kijken. Bij muziek denk ik: als het alleen maar zwaarmoedig is, dan wordt het vlak. En dat is niet hoe ik naar het leven kijk. Het leven is niet slecht en het is niet goed, het is gewoon, soms leuk, soms vervelend, het is nooit één ding, en ik wil dat allemaal in mijn muziek stoppen.”
Weer kijkt hij weg. Is hij ongeduldig, afgeleid? “Nee, nee.” Tien seconden later: “Ik hoop dat ik open genoeg ben. Ik probeer wel altijd te geven bij interviews.” Het gesprek komt nog op zijn plaat, waarin hij ook een nummer wijdt aan zijn soms tanende liefde voor thuisstad Amsterdam. “Ik mis soms dingen van vroeger. Het accent, de botte grapjes. Ik woon in Noord, daar is het groen, heel vredig. Er vliegt nog weleens een Canta in de fik, maar het is verder vrij rustig.” Maar, zo mijmert hij hardop verder, zijn leven is in veel opzichten ook rustiger geworden, nu hij alweer acht jaar – sinds hij vader werd – niet drinkt. “Ik mis alcohol verder niet ofzo, ik ben vrij gelukkig met mezelf. Het enige wat ik wel heel fijn vond toen ik nog dronk, was dat ik soms wat minder nadacht. Nu ben ik veel te veel bezig met alles wat er in mijn hoofd gebeurt, alles wat ik wil doen en wat er moet gebeuren. Moet het niet zo of toch zo? Dan heb ik vijf opties in mijn hoofd en wil ik ze allemaal uitgewerkt hebben. Dat kost veel kracht. Ik moet me ertoe zetten om ergens helemaal te zijn. De controle uit handen geven en op vakantie kunnen, dat soort dingen vind ik moeilijk. Maar als ik muziek maak en het gaat goed, dan kan ik soms echt loslaten. Zoals in die twee maanden dat ik aan Tuinieren werkte.”
Hoe langer Fur praat, hoe meer hij de indruk wekt van iemand die sowieso zijn eigen plan trekt – en die niet noodzakelijkerwijs in de muziekwereld hoefde te belanden. “In mijn ouderlijk was koken veel belangrijker. Knutselen ook, dat heb ik echt van jongs af aan meegekregen. Er werd ook wel muziek gedraaid, maar niet veel. Ik ben meer rond mijn tiende gekluisterd geraakt aan MTV, die beeldtaal van die tijd sprak me enorm aan. Maar muziek, verder? Nee, dat speelde niet zo’n grote rol. Ik wist wel altijd al dat ik kunst wilde maken, maar niet dat het vooral via muziek zou zijn. Dat heeft me wel verbaasd. Ik was als twintiger vooral bezig met beeldende kunst. Ik deed de Rietveld. Film, ook wel. De muziek is me gewoon overkomen. Het is dat Ollie (zijn jeugdvriend Willie Wartaal, THvV) ging rappen. Gewoon voor de grap deed ik eens mee. Dat rapje is toen bij Bas Bron in de studio terechtgekomen, echt, Watskeburt is het eerste wat ik ooit heb opgenomen, en toen waren we opeens superbekend. Heel, heel raar. Ik had echt het stellige idee dat ik kunstenaar zou worden en dat ik dat gewoon mijn hele leven zou doen. Toen De Jeugd gebeurde, voelde het echt alsof mijn grote plan verstoord werd. Nu begin ik langzamerhand te denken: misschien was muziek toch meteen wel onderdeel van het plan.”