Uw ervaring op deze site wordt verbeterd door het gebruik van cookies.
× Sta cookies toe Meer informatie

Column

Tekst: Ludo Diels
di 18 mei 2021

Bob Dylan tachtig: Bemind onbegrip

Column

Het blijft niet onopgemerkt. Op maandag 24 mei viert Bob Dylan zijn tachtigste verjaardag. Zijn betekenis voor de popmuziek is onomstreden, maar zijn lange carrière stond altijd in het teken van controverses. In aanloop naar de verjaardag van het fenomeen deelt Heaven-redacteur Ludo Diels vier bespiegelingen. De eerste: over de Nobelprijs en cultureel onbegrip.

Door Ludo Diels

Ik hield van Bob Dylan omdat dit nu eenmaal cultureel correct is. De muziek kon me diep in mijn hart maar matig bekoren, zijn stem vond ik ronduit lelijk en van die teksten waar men zo hoog over opgaf wist ik geen chocolade te maken. Ik was zeventien. Smaak is complex en niet vrij van elitarisme. Want wie in bepaalde popkringen geen modderfiguur wil slaan, moet Bob Dylan goed vinden. Meedoen om niet buiten de boot te vallen. Zo is de meeloper geboren. En menig Dylanfan, daar ben ik zeker van. Want Bob Dylan is beslist geen lichte kost voor de gemiddelde popmaag.
 
Dylan goed vinden gaat niet vanzelf, zo ondervond ik. Het is als het leren waarderen van spruit, bloemkool of tuinboon voor een kind. Van Dylan leren houden vergt tijd en soms geduldige mentoren. Meer nurture dan nature, eerder aangeleerd dan aangeboren, die (voor)liefde voor Dylan. Maar wie zijn muziek eenmaal goed vindt, blijft er, net als aan spruitjes, levenslang aan verslingerd. Ik kan erover meepraten. Bob Dylan is ontegenzeglijk de grootste.
 
Het is vaker gezegd: Elvis gaf de popmuziek een lichaam, Bob Dylan schonk haar de geest. Dylan markeerde, net als Elvis, een paradigmabreuk. Er is een tijd voor hem en een periode vanaf zijn eerste album. En dan zijn er nog tal van breuken bínnen zijn zestig jaar omspannende carrière. De ene keer gaat hij elektrisch of is hij in de Here om dan ineens via country een bigband koers te kiezen en daarna weer terug te keren naar blues en rock. Geen peil op te trekken. Onnavolgbaar. Dylan is, vergeef me het cliché, een eenmansuniversum.
 
Geen wonder dus dat men een studie kan maken van Bob Dylan. Niet met de hoes losjes in de hand, maar serieus met de neus in archieven doet men aan bronnenonderzoek: dylanologie. Voer voor vorsers. Sommige geleerden noemen his Bobness in dezelfde adem als Ovidius, Vergilius en Dante. Bob Dylan is geen voer voor lichtgewichten.
In zijn teksten vliegen de bijbelse allusies en klassieke referenties je om de oren – althans dat beweren de liefhebbers, schriftgeleerden en dylanologen.
 
Volgens zijn Nobelprijsspeech uit 2017 vormden Moby Dick, Im Westen nichts Neues en de Odyssee het fundament onder zijn artistieke bestaan. Niet alleen zijn teksten ademen literatuur, zijn artiestennaam is een verwijzing naar dichter Dylan Thomas. Overigens had hij meer affiniteit met poëten als William Blake, Arthur Rimbaud, T.S. Eliot en de Beat Poets Allen Ginsberg en William S Burroughs dan met Dylan Thomas, over wie hij ooit tegen een journalist in 1966 schijnt te hebben gezegd: ‘I did more for Dylan Thomas than he ever did to me. Hij bleek niet zo geporteerd van de masculiene romantiek die uit de gedichten van Thomas sprak, zo verklaarde hij. Feit is dat Bob Dylan altijd omgeven is door een Hauch van literatuur. Dylan is in veler perceptie dus meer dichtbundel dan songbook.
 
Bob Dylan is niet geïnteresseerd in what it all means. Liedjes moeten klinken, daar gaat het om. Liedjes, net als de werken van Shakespeare, waren bedoeld voor het podium en niet om te worden gelezen. Die Nobelprijs voor de literatuur had hij dus eigenlijk niet verdiend. Dylan is geen dichter. Die Nobelprijs had hij moeten krijgen als componist, als zanger. Maar kennelijk staat de zanger lager in de rangorde dan de dichter. Om een popliedje meer te laten zijn dan het is, bestaat al sinds jaar en dag de neiging om het de wereldliteratuur in te slepen. Popmuziek heeft de grote kunst nodig om relevant te zijn. De rechtvaardiging van popmuziek – en dus ook van Dylans oeuvre – is gelegen in de behoefte om haar afkomst te verloochenen. Wat in wezen platvloers is – cultuur voor cultuurlozen, zoals de gevierde popjournalist Dave Marsh ooit stelde – moet zo nodig worden opgetild.
 
De waarde van popmuziek wordt echter schromelijk miskend. Het is kunst met de kleine letter, inferieur en ondergeschikt aan de hoge kunsten. Popmuziek wordt als onvolwassen gezien, ze heeft vaderlijke steun nodig – goede voorbeelden. Als Bob Dylan in zijn ruim zestig jaar omspannende loopbaan iets heeft aangetoond dan wel het grote ongelijk van die cultureel correcte aanname dat er een hiërarchie in de kunsten bestaat. Woody Guthrie was even effectief en bezat net zo veel zeggingskracht als John Steinbeck. Het zijn andere wegen naar hetzelfde hart.
 
Popmuziek kan op haar eigen benen staan. Ze heeft geen grote literatuur nodig om zich te bewijzen. Popmuziek bewijst haar nut elke dag door mensen daar te raken waar het ertoe doet. Dylans muziek doet precies dát. Het raakt je in de kern. Daarin schuilt de betekenis. De ironie is dat houden van Dylan inmiddels zelf cultureel correct is. En wie een ander niet kan overtuigen dat zijn liedjes grote kunst zijn, vanwege de sterke melodieën en composities, die kan altijd nog de Nobelprijs van stal halen. Wie die prijs ontvangt, die is boven elke culturele twijfel verheven. Hoe erg is dat!