Column
Column: Slaapplek op de boot
Minke Weeda is directeur van Rotown Rotterdam en showcasefestival Left of the Dial én columnist voor Heaven.
Er wordt weleens gezegd dat mensen die achter de schermen werken eigenlijk liever zelf muzikant waren geweest. Volgens mij is dat onzin. In elk geval geldt dat zeker niet voor mij. Los van dat ik er niet aan moet denken op een podium te staan, lijkt me al het gedoe er omheen vreselijk.
Zo speelde een band een paar jaar geleden tijdens de Popronde ergens in het zuiden van het land. Na het optreden bleken de treinen niet te rijden en was er geen mogelijkheid om nog thuis te komen. Omdat ze weinig zin hadden om de nacht op een koud station door te brengen, plaatsten ze een oproepje in het Facebook-evenement of er wellicht iemand een slaapplek had.
Binnen een kwartier kregen ze reactie. Iemand bood aan dat ze bij hem op de boot konden blijven slapen. Zo makkelijk kan het soms zijn. Opgelucht gingen ze op zoek naar het adres.
Na een kwartiertje dwalen, sloegen ze de hoek om naar een klein zijstraatje waar de boot zou moeten liggen. Er stonden alleen maar huizen en er was nergens water te bekennen. Net toen ze dachten dat ze in de maling waren genomen, ging er op de tweede verdieping een raam open en schreeuwde iemand: ‘joehoe jongens, hier moeten jullie zijn!’
Ze gingen een nauwe trap op en kwamen in een huis dat rook naar een nooit verschoonde kattenbak. Een dikke man in een badjas heette de jongens welkom.
‘Ga maar zitten hoor, ik was nog even bezig met mijn work-out.’
De jongens gingen ongemakkelijk naast elkaar op de bank zitten. Ze hadden heus geen jacht vol champagne drinkende fotomodellen verwacht, maar dit was toch wel het andere uiterste.
De man zette keiharde housemuziek aan, trok zijn badjas uit, pakte gewichtjes en begon vlak voor de bank in zijn onderbroek aan een serie oefeningen.
‘Heerlijk hè jongens, ja je moet een beetje in vorm blijven…’
De man begon hevig te zweten.
Na een minuut of tien besloot de gitarist voorzichtig naar de boot te informeren. Het was al laat en als ze nog naar een ander adres moesten, werd het wel tijd om te gaan. De muziek stond zo hard dat de man hem eerst niet hoorde. Pas toen hij zo hard als hij kon ‘waar is de boot?’ schreeuwde, reageerde de man.
‘Ah ja de boot, natuurlijk, sorry jongens, kom maar mee.’
Hij liep naar de achterkant van de kamer een deed de deur open naar de loggia. Daar lag een keurig opgeblazen rubberen boot.
‘Ga maar lekker liggen, dan maak ik jullie morgen wakker met gebakken eitjes.’
Ik wil nog steeds geen muzikant worden en ik ben blij dat ik niet met vier man in een opblaasboot in een naar kattenbak stinkend huis heb hoeven slapen, maar ik moet bij nader inzien toegeven dat ik op dit soort verhalen ik toch altijd wel een beetje jaloers ben.