David Byrne maakt indruk op Down The Rabbit Hole
David Byrne maakt indruk op Down The Rabbit Hole

‘How Music Works’ van David Byrne is een van de leukste en verrassendste muziekboeken die ik ken. Puur op persoonlijke titel beschrijft de voormalige Talking Heads-voorman waarom de muziek zoals wij die kennen klinkt zoals die klinkt. Geen moment belerend en voortdurend ‘strategisch’ afdwalend, doet hij dat op zo’n geestige wijze dat ik het als een regelrechte ‘eyeopener’ (of ‘earopener’?) beschouw.Iets van Byrne’s voorgeschiedenis weten is niet vereist; hij verwerkt zijn eigen ervaringen, maar vooral vol zelfspot en om van tijd tot tijd te illustreren hoe weinig hij vaak zelf eigenlijk wist of begreep van het hele (pop)muziekcircus. En hoe hij er vervolgens zijn eigen(wijze) draai aan gaf.
Byrne is voor het eerst sinds 2009 weer op tournee. De net als zijn recente album American Utopia genoemde onderneming, die hij aankondigde als ‘zijn meest ambitieuze sinds de ‘Stop Making Sense’-tour van Talking Heads’, voerde hem ook naar Down The Rabbit Hole, waar hij gisteravond zijn enige Nederlandse show gaf. De eerste blik op het podium deed me onontkoombaar terugdenken aan het openingshoofdstuk van How Music Works, waarin Byrne uit de doeken doet hoezeer de ruimte waarin ze ten gehore wordt gebracht, wereldwijd en door tijden en genres heen, muziek(en muziekbeleving) heeft gevormd en beïnvloed. Gordijnen van metershoge glinsterende kettingen omzomen aan drie zijden het podium, dat daarmee verwordt tot een volkomen lege, rechthoekige kijkdoos die we via één lange kant binnenkijken. In die doos: niets! Alle onlosmakelijk met rockshows verbonden podiumparafernalia zijn verbannen en dus ontbreken de gebruikelijke backline apparatuur, drum- of andere risers, microfoons, standaards, perzische tapijtjes, en zijn effectapparatuur, de onmisbare kilometers kabels, gaffer tape en zelfs setlists in geen velden of wege te bekennen.
Het podium als maagdelijk canvas, waarvan de invulling al snel duidelijk wordt. Want kort na de openingscène - een aan een houten tafel plaatsvindende monoloog van zanger en rubberen hersenklomp - betreden maar liefst elf begeleiders het podium. Net als Byrne blootsvoets en gestoken in strak op maat gesneden grijze kostuums. En iedereen is volledig ‘mobiel’, want microfoons en instrumenten – ook die van de geregeld zes man sterke ritmesectie – zijn draadloos en worden meegedragen. Dat geeft de muzikanten en zangers alle vrijheid het podium naar goeddunken te benutten, en dus ontstaat er – in weerwil van de steriele outfits en setting - al snel een dynamisch schouwspel. Dat is natuurlijk gechoreografeerd; een dozijn mensen op zo’n afgemeten oppervlak maar iets laten aanklooien, ontaardt al snel in chaos. Maar Byrne heeft, getuige een aardig ‘zijstraatje’ in bovengenoemd boek’, inmiddels wat ervaring met het slechts conceptmatig instrueren en aansturen van bijvoorbeeld dansers. Het is een genot vijf kwartier lang te zien hoeveel mogelijkheden die choreografische kaders bieden. De wisselwerking tussen de podiumgenoten blijft spontaan en verrassend ogen.
Maar belangrijker dan dat alles: er wordt onder die ‘geconstrueerde’ omstandigheden ook gewoon waanzinnig goed gemusiceerd. Zes percussionisten zijn het luid kloppend hart van een show die draait om ritmes. Byrne ging al vroeg in zijn carrière letterlijk grenzenloos op zoek naar de groove, en nondeju wat heeft ie die gevonden!
Hij is scheutig met soms lang niet gespeelde Talking Heads klappers als I Zimbra en Slippery People, maar die laten zich moeiteloos combineren met Lazy of I Should Watch TV (van het prachtalbum met St. Vincent. Een klein blauw schijnsel van achter het kralengordijn is suggestief genoeg om dat nummer direct in een perfecte visuele context te plaatsen. Muzikanten komen en gaan eveneens via die coulissen en zo blijft steeds verrassend wie wanneer meedoet. En met wat, want ook exotisch en tot dusver onbestaand slagwerk komt tevoorschijn.
En strak geregisseerd of niet, er is beslist ruimte voor een kort praatje. Byrne uit geregeld kort zijn plezier, complimenteert het festival, grapt over het meer en ontzenuwt halverwege eventuele misvattingen over het ‘live-gehalte’ van de show. Om te bewijzen dat dit 100% ‘what you see is what you hear’ is, bouwen zijn uitgelaten begeleiders in het opzwepende Toe Jam (dat Byrne maakte met Brighton Port Authority) op de podiumrand een latin-feestje.
Een heuse hattrick vormt de thematisch briljante combi van Everybody’s Coming To My House, This Must Be The Place en Once In A Lifetime. En raak gekozen zorgen Blind, The Great Curve en Burning Down The House voor een extatisch sluitstuk. Toch heeft Byrne nog een niet mis te verstane slotverklaring voor ons in petto. Daar voor posteert het complete dozijn muzikanten zich in linie op het podium en het stuk wordt uitgevoerd op een wijze die bijna zo oud is als de mensheid zelf. Iedereen slaat ergens op, en iedereen zingt. Die oerkracht is niet gereserveerd voor een Byrne-compositie, maar voor Janelle Monae’s Hell You Talmbout. Het nummer (vrij vertaald betekent de titel zoiets als ‘waar heb je het in vredesnaam over?’) bevat een reeks namen die steeds enkele malen worden herhaald, gevolgd door ‘say his /her name’. Het betreft een deprimerende lijst slachtoffers van raciaal- en/of politiegeweld, die zo wordt tot een imposant, maar het onheil helaas nog niet bezwerend mantra.
David Byrne heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar het is te hopen dat het speelplezier en de ware originaliteit en relevantie hem er voorlopig van weerhouden terug te treden. De wereld heeft David Byrnes nodig, en lang niet alleen om uitstekende festivals als Down The Rabbit Hole een memorabel hoogtepunt te bezorgen. Dat - zo bleek achteraf een paar keer - ook jonge bezoekers die niet bekend waren met de artiest of zijn genre – overdonderde.